Ik neem jullie even mee terug naar begin 2020.
De eerste nieuwberichten van een nieuw virus uit China, dat tot in Nederland is geraakt, sijpelden binnen. Op mijn werk begon het geklaag al: “moeten we dan van thuis gaan werken?” en “wat met de wekelijkse meetings?!” Ongetwijfeld herkenbaar.
Maar mijn gedachten zaten elders.
Het werd steeds moeilijker, voor mij, op het werk. Dat had allicht ook wel wat te maken met de werkplek, de collega’s, de job, het beleid… maar ik ben de grootste gemene deler, en zelfreflectie is me niet vreemd. Het begon steeds zwaarder door te wegen wanneer dingen onverwacht veranderden, of wanneer mijn takenpakket inhoudelijk niet duidelijk was, maar was dat nu een reden om op een dinsdagochtend in mijn onderbroek in de living te staan huilen, omdat ik niet wist of ik nu naar de dokter moest of naar het werk? En had ik koorts omdat ik ziek was, of was ik gewoon aan het overdrijven, desondanks dat alles pijn deed, vanbinnen én vanbuiten?
Nu weet ik dat dat een autistische meltdown was.
Maar toen was het gewoon aanstellerij, toch? Nee? Wat dan wel?
We doen even een flashback-in-een-flashback, naar een nog eerdere job. Ik had een collega die “autist” als scheldwoord gebruikte. Of misschien eerder als koosnaampje, want ik denk niet dat ze het echt slecht bedoelde. Telkens ik bepaalde dingen deed – zoals mijn stiftjes rangschikken op kleur of alfabetisch, of wanneer ik klokslag half 4 naar huis vertrok – zei ze: “och, gij autist”. En ik vond dat grof, want niet alleen is ‘autist’ geen scheldwoord dat je zo mag gebruiken, ik ben ook géén autist, dus het is gewoon fout. Toch?
Dus ik stond daar, dinsdagochtend, in mijn onderbroek, in de living, te panikeren over wat ik moest doen want ik kon écht niet gaan werken, en ik kon niet stoppen met huilen en snotteren, in de armen van mijn man die mij probeerde te kalmeren met liefde en goed advies, toen er plots een nooit eerder geziene kalmte over mij heen kwam. En het enige waar ik op dat moment aan dacht, waren de woorden van mijn voormalige collega: “gij autist.”
Ik kende wel een aantal mensen met autisme. Stuk voor stuk jongens of mannen met heel uiteenlopende persoonlijkheden, maar die toch een aantal kenmerken gemeenschappelijk hebben, zoals een duidelijke nood aan structuur en een zekere “raarheid”, bij gebrek aan een beter woord. Ik kende geen enkele vrouw met autisme, en had er nog nooit bij stilgestaan dat dat er ook gewoon anders zou kunnen uitzien bij vrouwen.
Ik dacht ook aan alle clichés. Ik heb wél empathie, dus ik kan niet autistisch zijn, toch? Ik begrijp sarcasme, ik leef voor sarcasme. En ik hou heus niet zo veel van treinen.
Maar de klik was er, en on-klikken ging niet meer.
“Denk je dat ik autistisch zou kunnen zijn?”, vroeg ik.
Er volgde een korte stilte. “Ja”, zei mijn man, “dat zou kunnen. Zullen we het uitzoeken?”
Die namiddag ging ik naar de dokter, en legde ik alles uit. Mijn huisartsen zijn van die goeie dokters, die mentale gezondheid ook als gezondheid zien. We hadden een goed en lang gesprek, met veel tranen en frustratie, dat eindigde met een week ziekteverlof en de contactgegevens van een therapeut gespecialiseerd in autisme en ADHD.
Ik nam diezelfde namiddag nog contact met haar op, via e-mail, en kreeg vrijwel onmiddellijk antwoord met de boodschap dat ik als 17de op de wachtlijst stond. Het duurde nog tot half juni vooraleer ik een eerste afspraak kon vastleggen.
Nooit gedacht dat ik me zou kunnen openstellen voor een therapeut en om hulp zou kunnen vragen, vooral omdat ik opgroeide met het idee: “therapie is voor mensen die gek zijn”.
Bij mijn therapeut had ik onmiddellijk een goed gevoel. Mijn mensenkennis zit wel goed – alweer een reden waarom ik niet autistisch kon zijn, right? – en ik voelde me meteen op mijn gemak. Ik dacht dat ik gesloten ging zijn, dat ze mijn problemen, gedachten en emoties met een koevoet uit me zou moeten sleuren, maar tot mijn grote verbazing ging het bij haar vanzelf. Ik vertelde over mijn bedenkingen en hoe ik misschien eventueel optioneel autistisch zou kunnen zijn (ja, met die woorden), en de vraag of ze mij wat meer kon uitleggen daarover, specifiek dan autisme in vrouwen.
Onze sessies waren in het begin psycho-educatie: zij die een PowerPoint projecteert en ik die notities neem. Bij elk punt bespraken we hoe ik dat ervaar, of ik het herken, hoe het voor mij voelt. En met alles wat ik leerde, ging ik naar huis, legde ik het aan mijn man uit, en verwerkte ik het dubbel. En had ik er nachtmerries over, flashbacks naar eerdere ervaringen, trauma’s die weer opgerakeld werden. Oef.
Na een tijdje begon het beeld duidelijk te worden: de meeste “rare” dingen in mijn hoofd konden uitgelegd worden door autisme. Dingen waarvan ik niet eens wist dat ze niet normaal waren, bleken kenmerken van autisme te zijn. Sommige kenmerken had ik helemaal niet, maar da’s ook weer normaal, want autisme is een spectrum. Het verklaarde niet alles, maar het was een goed en hoopvol begin.
We doorliepen hetzelfde traject met ADHD, om de overgebleven ‘speciale dingen’ te verklaren, en het plaatje paste. De therapeut, gespecialiseerd in autisme en ADHD, bevestigde mijn vermoeden, en het acceptatieproces kon beginnen.
Ik ben autistisch, met ADHD.
heel goed geschreven! echt heel aangenaam om door het woordenlandschap dat je uitspreidt te meanderen en zoveel te herkennen.